Ik mocht een rustige training doen. Dat kwam goed uit want ik ben snipverkouden. Dus ik ging met de ‘langzame’ groep mee. Al snel (bij het inlopen al) werd ik een beetje gek van het gekwebbel. Ik had mijn eigen verhaal, maar ik had niks te zeggen, zogezegd.
We gingen weer naar dezelfde brug als vorige week, bij het vogelhuisje en de busremise. Ik vond het allemaal best. We moesten rustig omhoog en dan snel naar beneden, drie keer. Heerlijk! Ik ging heel langzaam omhoog en naar beneden ging ik iedereen voorbij. Naar beneden gaan is niks meer tegenwoordig!
Toen moesten we helemaal tot boven op de brug op 10 kilometertempo rennen, dan 4 lantaarnpalen rustig naar beneden en “áls het kon” nog iets harder omhoog als het 10 kilometer tempo. Vervolgens helemaal naar beneden langzaam, daar 45 seconden wachten en dat alles drie keer. Omhoog stelt niks voor. Ik ga hard. Ik heb geen idee meer wat mijn tempo op de tien kilometer is. Ik liet het geneuzel achter me. Ver achter me. Heel rustig 4 lantaarnpalen terug en dan lekker keihard omhoog: het is een klein stukje, het is niet steil en in mijn hoofd zit stevig vastgespeld: ik heb eau rouge veroverd! 🙂
Naar beneden, en ik vergeet natuurlijk de pauze. Ik ben niet van het stilstaan, naar beneden op duurtempo is pauze genoeg voor mij. Omhoog hard, ver voorop, en ik denk er goed aan mijn knieën hoog op te trekken. De trainer heeft er niks van te zeggen. Rustig naar beneden en loeihard naar boven. Als ik weer beneden bij het fietsbordje sta, maak ik foto’s om de rusttijd door te brengen. Ik kan ook de laatste keer hard omhoog (eau rouge/eau rouge), heel langzaam vier lantaarnpalen terug en weer hard omhoog. En dan is hard gewoon dik 15 kilometer per uur. Nee, de rest kan me even niet meer vervelen met gekwek! Ik moet ‘voor straf’ nog een keer extra 3 lantaarnpalen omhoog en achteraan weer omlaag lopen.
Dan vraagt iemand me hoe het weekend was en barst ik trots los…. Sorry meid, je had niks moeten vragen, gnagna. Ik mis de uitleg en loop even heerlijk in het midden, hoeft ik geen lantaarnpalen te tellen. 10 Langzaam heen en dan snel terug. Het is vlak dit keer. Uitrusten en dan nog twee keer. Ik ga maar niet te hard terug en rust ook niet te lang. Niet te hard als in zo’n 12 kilometer per uur. Ik denk dat dat het tienkilometer tempo zou zijn now-a-days.
Tot slot moeten we nog het hele fietspad aflopen tot de burgjes en in steigerung terugkomen. Ik tel twintig lantaarnpalen en ik begin veel te langzaam. Als er dan ook nog een fietser aankomt de laatste 5 vijf palen, is de superversnelling helemaal de mist in. Whatever.
We lopen heel langzaam uit en ik loop Achteraan. Achter de achterste. Heerlijk rustig in mezelf. Stil. Cooling down en dan zit er weer een uurtje op. Ik heb me niks ingehouden, ik heb niks gemerkt van een verkoudheid. Geen spierpijn, geen ademnood. Blijkbaar valt trots en tevredenheid er beter uit te trainen dan woede.
Ik heb de hele tijd mijn medaille in mijn jaszak gehad. Dit is de medaille waar ik meer dan trots op ben en waar ik alleen maar lachend aan kan denken. Waardevol.