Strand. We waren er vanmorgen al en ik zag wel een paar hardlopers. Omdat het de komende dagen nog warmer wordt, besloot ik vandaag te gaan. De teinduizend stappen zitten er al op voor ik begin. Mannen op het strand zitten / spelen en ik rennen: de lunch bestond uit pasta! Ik wachtte wel even tot het half 4 was. 23 Graden. Korte broek, hempje, factor 50. 135 Treetjes wandelend af en nog even Vincent insmeren en toen ging ik linksaf het strand op. Hoe ver? Een half uur heen, een half uur terug. Tot waar? Ook geen idee. Zolang ik zin heb. Hoe hard is al helemaal geen vraag. Er is maar 1 antwoord: dit wil ik!
Het ging lekker. Ik bleef op de vloedlijn, daar is het zand het stevigst. Kilometertijden? Geen idee. Ik keek naar de zee rechts van me. Het onophoudelijke geruis. Onafgebroken. Herrie. Rustgevende herrie. Ergens in kilometer twee komt het besef dat dít voor mij vakantie is: op het strand mogen hardlopen in de Algarve, nu begint de vrijheid voor mij! Zout zweet, zoute druppels van de golven en zoute tranen van geluk vermengen zich. Ik hou de golven in de gaten en hoeft alleen maar bezig te zijn met de vloedlijn. De zee is prachtig blauw, de golven hebben helderwitte koppen en de rotsen aan de andere kant zijn rood en beige, mijn hoofd wordt rood.
Andere wandelaars, de vloedlijn. Zandksatelen en de vloedlijn. Een zeilboot in de verte. Een peuter in de golven. Wandelaars. Een andere hardloper op blote voeten. En voortdurend 1 oog op de vloedlijn. Straks zijn natte schoenen niet erg, nu is het nog te vroeg. De volgende bocht om. Een foto maken en gestaag doorlopen. Langs de vloedlijn. Soms moet ik even uitwijken, lijkt een golf me te snel af te zijn, maar ik leer het razendsnel accuraat in te schatten.
Ik kijk naar een kilometertijd en verbaas me dat het onder de 7 blijft. Ik heb het warm en ben bang te verbranden. Ik kom langs lege stukken strand, langs strandtentjes met palmen en prachtige rotsformaties, maar die liggen aan de verkeerde kant om tegelijk met de vloedlijn in de gaten te houden. Ik haal een man en vrouw in: hij met lange mouwen, lange broek en volle rugzak, zij in bikini met de slippers in haar hand. Ik verbrand hier! Dat is het enige waar ik over in zit. In kilometer 4 wint de vloedlijn. Ik kijk naar de rotsen en daar krijg ik een natte rechterschoen van. En sok. Ik loop het wel droog. In de verte zie ik een vuurtorentje. Zo worden doelen geboren. Maar het is lastig afstand inschatten aan zee. Ik ga langer dan 30 minuten heen en verder dan 5 kilometer. Ineens weet ik hoe die plaats heet die daar in zijn lelijkheid met torenflats opdoemt: dat is Villamoura. Vuurtorentje, vuurtorentje op de dam; ik kom er aan!
Ik ga niet over de dam heen. Ik klim niet omhoog over de rotsblokken, ik moet terug. En ik begin wat moe te worden. Als ik me heb omgedraaid weet ik meteen waarom heen gemakkelijk ging: nu heb ik de wind tegen. Ik besef dat ik niet binnen een uur terug zal zijn, dat ik weer eens overmoedig was. Heel even raakt het geluk kwijt, maar dan bedenk ik hoe heerlijk verkoelend de wind is. Nu ga ik richting de zon. De vloedlijn ligt links van me. Ik zie nog een paar honderd meter mijn eigen stappen staan, daarna heeft de zee ze te pakken. Ik heb geen trek, geen dorst en nergens pijn. Terwijl ik de compressiesokken niet aan heb en scheef loop. De golven rukken harder op. Kilometer 7 blijf ik rennen.
Zelfs nu komt de kilometertijd niet boven de 7 uit en blijft op 6:30 ergens hangen. Ik word nu echt steeds vermoeider: Het is moeilijker de vloedlijn en de oprukkende golven te ontwijken. Ik weet niet tot hoe ver ik moet. Ik heb niet achterom gekeken op de heenweg, omdat ik dat nu zou gaan zien, maar ‘nu’ weet ik niet tot hoe ver ik moet. De visser, dat strandtentje: wat komt er nog meer? In kilometer 8 gaat het echt mis: ik sta tot mijn enkels in het water. De zee heeft me ingehaald. Ik vind het niet erg, maar ik besef dat ik moe ben. Niet dat ik minder geniet, maar het is wel echt zwaarder.
In Engeland waar JL liep, was het niet zo heet als hier. Maar ja, JL heeft de marathon du sable door de woestijn gerend met haar rode haren! Ik geef het even op. Ik ga gewoon wandelen; ik hoeft hier geen marathon te lopen, ik hoeft niks te bewijzen, ik mag gewoon de tijd nemen om foto’s te maken. Hoe ver nog?! De zandstenen formaties steken prachtig af tegen de blauwe lucht. Maar goed, wandelen schiet ook niet op, dus kilometer 9 ga ik rennend afleggen, hoe-dan-ook. Niet meer zo snel: 7:12 heb ik onthouden, maar ik blijf rennen. Mijn schoenen zijn zwaar nu ze nat zijn. Is dat het einde daar? Waren er twee strandtenten? Ik loop tussen de lange-mouwen-man en de bikini-vrouw door. Zal ik dadelijk ook de zee in springen? Na tien kilometer ben ik het zat en weet ik het zeker: tot die twee tenten in de verte.
Nog even langs de rotsformatie in de zee, langs de vliegeraar. Ik laat het tempo zakken. Ik laat de vloedlijn varen, ga dwars door het water heen. Nat tot boven mijn enkels. Nog even en dan mag ik drinken. Nog even en dan zie ik de mannen weer. Heel in de verte lijk ik ze te horen, maar de zee overstemt nog steeds alles. 11 Kilometer. 75 Minuten. Ik ben moe, bezweet en trots. Ik ga tot mijn knieen met schoenen aan de zee in en drink al het water op.
Ik lijk niet verbrand, ik drink nog meer, ik kom moeiteloos even later de treetjes weer op. De zanderige natte schoenen en sokken uitdoen kost meer moeite. De douche is helemaal oké. Ik merk dat ik nu ook meer over heb voor de heren: zij gunnen mij dit anderhalve uurtje voor mezelf en daarom ga ik mee aan het zwembad zitten. Ik voel me uitgeruster en energieker na het rondje dan toen ik opstond. De vakantie is begonnen!