Ik zag er een beetje tegenop om 2 en een half uur te gaan hardlopen op deze vrije dag. En ook nog onverhard. En met een soort ingedroogde bloedblaar. Met een paar kilo toetjes meer. Vermoeid van de reis. Maar goed, de Veluwe bij een fijn temperatuurtje lokken ook. Dus toen ik eindelijk uitgeslapen was, reed ik mijn loopmaatje naar Harderwijk. Ik heb de auto, hij de route.
Om half 10 gingen we op weg over de zandpaden. Met een beetje water, korte broek aan, jasje met lange mouwen erover en zicht op een endurance race. Ik wist wel dat het zwaar zou worden en dat ik niet snel zou gaan door het bos. Daar ging ik ook niet voor, maar dan is twee en een half uur nog altijd een hele tijd. Het was licht bewolkt en heerlijk. Ik keek niet naar de kilometertijden. Mijn loopmaatje had de GPS vast en hij kon de route nog goed volgen ook! Hij had me al voorbereid op een stuk stuifzand.
Het bos was fijn. Ik vind het off-road lopen echt erg prettig. Ik was niet erg spraakzaam. Was in mijn hoofd nog veel bezig met de vakantie, met alles wat in Portugal had gezien en meegemaakt. Ik kon het ook nog niet echt vertellen. “Hoe was Portugal?” vroeg mijn loopmaatje. “Leuk” antwoordde ik, “en hoe was jouw week?” Zo voelde het wel ongeveer. Ik had weinig zicht op de route, weinig interesse ook. Ik was gewoon nog wat moe en sloompjes aan alle kanten. Na drie kilometer vertelde mijn loopmaatje dat het ook wat heuvelig zou worden. Ik dacht even: ik ga terug! Maar gelukkig was ik ook te sloom en verdwaald om daar toe over te gaan.
We kwamen op het zand. Mul zand. Veel mul zand. Zwaar zand. Zwaar te belopen mul zand. Niet zo hard als op het strand langs het water, maar droog zand waar je diep in wegzakt. Naar die boom, wees de GPS. Ik moet zeggen: ik genoot ervan. Gelukkig hoeft dit geen twee uur, maar het is absoluut onverhard! Zand in je schoenen. GPS naar de volgende boom. Gelukkig geen felle zon. Wel een hoge hartslag. We gingen dwars door het zand heen, hadden lak aan het pad. Niet dat het pad beter was, integendeel! Na twee kilometer was ik blij dat we het bos weer in gingen, al bleef het zand nog gewoon de paden vormen. Minder mul gelukkig!
Toen we even verderop moesten wachten op een groep mountainbikers namen we de mogelijkheid te baat om de schoenen leeg te gooien. Omdat ik me niet bezig hield met kilometertijden of de route, had en heb ik geen idee meer wat waar plaatsvond en hoe lang of hoe ver we gingen, waren gegaan of nog moesten. Ik was tamelijk basaal bezig met hardlopen, door het bos kijken en het pad in de gaten houden. Dat werkte al met al best bevrijdend. Niet inspirerend, maar op de één of andere manier geeft het ruimte in je hoofd. Helaas vulde ik die ruimte op met sjacherein. Waarom doe ik dit toch? werd een hoofdvraag. Ik kan hier gewoon gaan zitten. Stil blijven staan als een ezeltje. Ik heb geen zin meer. Het is stom om hier te lopen. Dat maalde door mijn hoofd. Ik werd er stil van. Had niks meer te zeggen. Ik vond het wel sneu voor het loopmaatje, maar gelukkig vond ik het nog vervelender voor hem als ik me als een ezel zou gaan gedragen. Dus ik stapte door. En door. En door… En door…… En langzaam sleet het sjacherein weg. Vroeg ik mijn loopmaatje naar zijn hardloopplannen en waarom zijn moeder toch vanuit Portugal naar Nederland is gekomen. Hoefde ik alleen maar te luisteren en mijn gedachten daar op te richten. Hij had lekkere gedroogde vruchtjes bij zich. Die hielpen me ook de moed weer op te pakken. En het water.
Kilometer na kilometer renden we door het bos. Over zachte paden. Over boomwortels. Langs hele groene bossen. Met groene ondergrond. Tussen de dennenappels door. Langs de prachtige Leuvenemse Beek. Er zaten twee wandelaars te lunchen en even drong de gedachte ‘waarom ik, hier‘ zich weer op. De omgeving ving het deze keer op. Het was prachtig mooi! Glooiend, lichtgroen, lieflijk.
Ik wilde zo graag een halve marathon lopen dat het een beetje ongezond was. Het was een doel op zich. Na een kilometertje of elf ging het mis: mijn teen schraapte over een wortel en begon gemeen pijn te doen. Moeilijk te negeren. Voor een korte stop om te kijken hoe de route liep die afgesloten was voor wild, had ik mijn horloge uitgezet. Ik kwam er na een kilometer achter. Die had ik gemist. Verdikkeme. We kwamen op een verharde weg, wat tijdelijk wel lekker was. Maar toen een klein onverhard pad zich slingerend aandiende, bleek die harder te roepen. En we waren weer de enige. Wat was het mooi! We waren van de vooraf geplande route af. Hier waren bruggetjes, groen all-over en rust rust rust. Mijn hartslag was weer gedaald tot net in zone 2, maar ook daar maakte ik me niet druk over. Dat er heuvels waren was ook geen probleem. De teen was wel een voortdurende bron van aandacht. Negatieve aandacht.
We kwamen op een ontzettend druk punt. Een soort attractie van een zandmolen (?) waar tientallen andere fietsers waren en wandelaars. Wij lieten ze allemaal achter en liepen langs de Leuvenemse Beek. Overweldigend natuurschoon. Mijn loopmaatje meldde dat we weer op de route zaten, maar dat ik hem vast niet dankbaar zou zijn voor alle ommetjes die we maakten. Fout! Die ommetjes waren de moeite waard en gelukkig zit het beslissingsrecht in mijn hoofd en niet in mijn teen. Anders was ik woedend geweest! Het ging niet goed, de blaar zette duidelijk uit. Na dik twee uur gingen we ‘gewoon’ het zandpad weer op door het bos en er zaten pas een kilometer of 17/18 op. Ik mocht gaan wandelen van mijn loopmaatje en dat was best verleidelijk. Maar dan zou de pijn langer duren en de hele route ook en ik wilde toch écht die halve marathon gewoon rennend volbrengen.
Er gebeurde iets raars: ik werd moe. Niet gewoon vermoeid en hongerig of slapjes, maar dood- en doodmoe. Alsof er al 35 kilometer marathon op zat. In- en in-moe. Van die moeheid die in je hele lijf zit. Vruchtjes, water: ik hoefde het niet meer. Ik was min of meer verdoofd. Blijf rennen. Dat was het enige wat telde. Maar ik kon niet meer hard. Mijn benen, mijn hele lijf wilde niet harder dan een suf jogtempo. Ik wilde best harder, maar het lúkte gewoon niet. We zagen de schaapskudde. Heuvels op ging prima, maar heuvel af legde veel wrijving op mijn geplaagde teen. De vermoeidheid haalde overal de scherpe randjes af. Ik realiseerde het me, dat maakte het raar. Ik wíst best dat ik het laatste vruchtje moest eten of iets moest drinken, maar ik zei telkens suffig nee. We kwamen over de Cyriasische vlakte. In mijn hoofd draaide het in een kringetje rond: is het Kyria of Syria? Het kringetje ging steeds langzamer rond. Het werd echt een uithoudingsslag. Endurance. Maar op dat woord kon ik allang niet meer komen!
Na 21 kilometer op mijn horloge in 2 uur en 40 minuten had ik alle kansen om gewoon te gaan wandelen tot de auto. De afstand zat erop (hoe langzaam ook), de tijd zat erop en ik zat op de grens van een soort uitputting. Maar ik ging door. Hoe ver nog? 2 Kilometer of drie, mijn loopmaatje hield het wel bij, maar ik kon er niet meer over nadenken. Ik kon ook geen sluitend verhaal meer vertellen. Ik rende, nou ja, joggde, door en door en door. Er waren heel veel fietsers op het fietspad. Ik kon niet meer beslissen welke kant we op moesten, maar nu liet ik het echt aan mijn loopmaatje over. Ik voelde me echt wazig, aangenaam verdoofd. Wat een wonderlijke oefening werd het zo. Lopen op uitputting. 22 Kilometer, 23 kilometer. Ik wist nog hoe ver het was, maar ik voelde het niet. Ik voelde eigenlijk niks meer. Maar niet wandelen hoor!
Na voor mij 23 en in totaal 24 kilometer, waren we weer bij de auto. 3 Uur hadden we erover gedaan. Ik kon alleen nog maar zitten. Trui erover aan. Ik liet mijn schoenen aan. Drie uur! Het drong nog niet helemaal door in mijn versufte hoofd. Ik ging rijden terwijl mijn loopmaatje de route uploadde. Toen ik bij het groene stoplicht wachtte, was me duidelijk dat ik even goed op moest gaan letten! Na een kwartiertje en een ontbijtkoekje kreeg ik weer praatjes. Ik kon de telefonische verkoper niet volgen en tegelijkertijd goed autorijden, dus ik koos voor het laatste en brak het gesprek af. Thuis was eten prioriteit 1 en daarna sokken afpellen. Het was goed gegaan met mijn blaar. Eenmaal bevrijd was er niks meer aan de hand. Ik bleef de hele dag vermoeid.