Beetje werken, beetje zorgen, beetje regen, beetje zon. Op deze langste dag van het jaar, mocht ik ‘s avonds na een bordje lekkere bloemkool naar de training. Ik was al een hele tijd niet meer gegaan. Het leek koud, dus ik had een jasje aangetrokken, maar dat was eigenlijk te warm. Het clubje was niet zo groot, 17 mannen en vrouwen stonden klaar, verschillend in tempo van doorgewinterd tot beginneling. Dat kon de trainster in haar uppie best aan! We gingen inlopen, heerlijk langzaam aan. Toen moesten we de brug op op tempo en langzaam naar beneden. Ik had de kracht niet me heel erg uit te sloven. Ik kan heus flink doorlopen, maar de heren hou ik niet bij en ik ga niet tot het uiterste. Toch moest ik een keer met de mannen mee extra omhoog. Daar had ik helemaal geen bezwaar tegen omdat we toen de eerste buikspieroefening misten! Helaas waren we nog wel op tijd voor de andere drie… Laat mij maar de brug op rennen! We gingen het onverharde pad op. Ik wist niet dat je daar langs kon en ik vond het heerlijk. Niet qua tempo, want dan is 17 mensen nogal in een rijtje lopen. We moesten elke keer als we asfalt kruisten linksaf zo snel mogelijk tot de volgende kruising lopen. De trainster bedacht ter plekke vanalles: twee lantaarnpalen hard, 1 rustig en rustig terug, maar toen we terugliepen, moesten we nog een keer versnellen per twee lantaarnpalen. Dat maakte het onrustig en de verschillen in de groep waren te groot om dat tot een goed einde te brengen. We deden een steigerun en ook nu ging ik niet tot het uiterste. Laat ze me maar lekker inhalen, de fanatici: ik spaar mijn kracht voor een wedstrijd! Ik had het warm, voelde de bloemkool en de kilo’s te veel, ik zat niet zo lekker in mijn vel en ging gewoon niet zo rap als ik soms wel zou kunnen. Weer een stukje door het bos en daarna nog wat asfalt. Het klinkt een beetje gek, maar ik had er wat genoeg van. Het was zo onvoorspelbaar allemaal. Ergens vond ik dat ik de snelste moest zijn, maar bij vlagen was ik dat helemaal niet; het leek allemaal een beetje irrelevant wat we deden. We gingen over het voetpad rustig heen joggen en elke keer een paadje verder terug op tempo over het fietspad. Ik liep met een loopcollega mee die terugkwam van een blessure en me toevertrouwde dat ze dróómt van mijn halve-marathontijd en toch kon ze mij bijhouden. Het tempo lag op het fietspad ruim onder de 5 minuten per kilometer. We jutten elkaar op en al joggend waren we aan het kletsen. Toen we het langste stuk hadden gehad, bouwden we weer af: nog 3 afslagjes, 2 afslagen en 1 afslag. Ik deed er 1 extra en kwam gelijk met de heren op het fietspad – ik zette alles op alles in de sprint en hield de mannen bij. Dat was het dan, dacht je en ik dacht het ook, maar nee, we konden nog een vierkantje lopen: eerst 1 zijde hard, 2 zijdes hard, 3 zijdes hard. De langzame mensen hadden het helemaal gehad: dit was gewoon te zwaar voor ze. Ik kon het nog wel aan, maar ik had er weinig pret in. Na een uur en tien minuten waren we rond. Er stond 9,9 kilometer op mijn teller en ik liet het zo. Ik heb nog lang na staan te praten, wat best kon, omdat het nog lang licht bleef.