Maandag: uitlopen na de crosscup. Lage hartslag. Laag tempo. Gelukkig met zijn tweetjes: Vincent ging mee sloom hobbelen. Door het donker. Langs het centrum, langs het spoorbaanpad. En wij maar rekenen. Hoe lang we over 8 kilometer gingen doen. Hoeveel minuten per kilometer dat was. Moeilijk voor Vincent. Dat 50 seconden geen halve minuut is, trapte hij herhaaldelijk in. Te laat gegeten. Dat loopt nog zwaarder. En dan zo langzaam. Moeilijk moeilijk. Vincent mopperde. Ik vond het ook zwaar. Vincent was op 7 kilometer thuis. Ik plakte er nog een rondje achteraan. Geen succes. Mijn darmen voelden niet goed. Het was een zwaar stukje lopen.
Dinsdag: op naar zwemles! trainer Ro had heel veel tips voor mij. Kritiek. Verbeterpunten. De insteek. De arm hoog. Probeer met je schouders te zwemmen. Niet eerst je elleboog in het water, maar eerst je hand. Ik doe mijn best, maar het is niet eenvoudig. Hij heeft ook een compliment dat ik keurig lang zwem. Maar dat helpt niet. Ik wil het graag goed doen! Ik weet wat ik fout doe, maar hoe dan wel en hoe dat voelt: ik weet het niet. RO doet echt moeite het mij te leren, waarom weet ik niet. Dat ik het minstens net zo graag wil leren als hij het mij wil leren, staat als een paal boven water. Eerst dit, dan de slagfrequentie. Eerst goed insteken.
Woensdag: ik kan op de fiets! Ik heb ‘zomaar’ anderhalf uur. Op de ATB, want de wegen zijn nat. De ATB is zwaar. De ATB gaat niet zo snel. Ik ben moe. Toch ga ik de Oostvaardersplassen rond fietsen. De dijk is voor mij alleen. Niemand gezien op het fietspad. Ik heb geen zin. Het komt ook niet. Maar ik moet door. Ik voel me er niet goed bij. Maar ik moet door. Op de Knardijk regent het. Maar ik moet door. Kil. Vervelend. Maar ik moet door. Het is geen fietstocht, maar een mindgame. Ik zie 3 andere fietsers: rácefietsers! En 1 dik ingepakte stadsfietser. Malloten! Tegen de wind in naar de Praambult. Ik ga door. Koud. Langzaam. Moeizaam. Ik ga door. Kotterbos. Ik moet door, want ik moet Vincent ophalen. De regen is gestopt. Het gevoel blijft koel, sloom en zwaar. Dit was geen beste training. Maar ik ben doorgegaan!
Donderdag: Weer geen baantraining. Niet gehaald door het werk. Dan maar weer met Vincent een rondje lopen. Nou ja: een vormpje lopen door de wijk. Straatjes versnellen. Het is rampzalig. Ik kom er niet in. Ik ben ongelooflijk traag. Onmogelijk langzaam. Het voelt loodzwaar. Ook versnellen heeft nauwelijks met snelheid te maken. De korte straten sprinten Vincent en ik om het hardst. Dat is even leuk, maar daarna weer erg zwaar. Vincent is op en slaat twee straatjes over. Het tempo blijft ver onder de maat. De hartslag gaat ook niet mee. We lopen om de wijk heen en binnen 45 minuten zijn we terug. Ik vind het mooi geweest. Het idee te minderen en een sportpauze te nemen komt in me op.
Vrijdag: ‘s Morgens ga ik met een vriendin wandelen. Natte, koude voeten en een prachtig bos bij Zeewolde doen me goed. Maar ik mag ook nog fietsen. ‘s Middags. Een uurtje. Ik volg het plan de 9de minuut iets harder, de tiende minuut voluit. Zo vaak als het lukt. Ook vandaag is het tempo er niet. Ook het genieten ontbreekt. Ik doe een rondje. Langs de Vaart naar het Kotterbos. De brug over. Langs de velden. Terug de A6 onderdoor. stukje Trekweg. Terug over het fietspad weer de A6 onderdoor. Het is droog. Het is oké weer. Het zou lekker moeten zijn. De muziek is prima. Maar het genieten ontbreekt. De brug over de A27 over richting de manege. Ik heb het geaccepteerd: genieten is zinloos deze week. Het idee van een sportpauze zet zich vast.
Zaterdag: Met Joyce hardlopen. Heerlijk. Niets hoeft. Niet snel. Niet ver. Niet hard. Alleen maar kletsen-kletsen-kletsen. Onafgebroken. Scholen, de kinderen, verjaardagen, roddels, goede raad, zorgen, sportperikelen, grappen, medeleven; alles komt voorbij. Geen moment stilte. Langs het Weerwater, het Kasteel: ik zie niks, ik luister en praat en loop. Dat er geen tempo in zit, is van geen belang. Dat het koel is maakt niet uit. We kletsen door en door. Om het centrum heen. Nog een stukje door het Beatrixpark. Op het einde een paar regendruppels. Niets deert ons. We lopen 14 kilometer. Het had het dubbele kunnen zijn, want we waren nog steeds niet klaar met kletsen.
en daarna zwemmen. Ik voel me niet blij, want iemand heeft mij een Groot Compliment gegeven wat niet correct is. Ik ben moe. Maar het ontbreekt me aan moed om de ex-trainer te vragen of een week pauze of trainingen-halveren kwaad kan. Hoeveel ik ook slaap, ik mis een brokje energie. Ik doe mijn best in baan 1. Ik krijg de afstanden van 400 en twee keer 300 meter geteld, maar meer is het niet. Ik adem 1 op 2. Ik doe zo mijn best, dat ik er kapot van ben. Net zo moe als ik in het begin van de zwemtrainingen was.
Zondag: Lekker weer, een lange dag voor de boeg, flink uitgeslapen en ik moest naar de AH. Dan ren je rond. Langs de plassen. Door de zon. Met rugzakje. Zwaai je naar de bootcampers. Hobbel je wat bekende paden af. Het ging wel, maar het voelde niet helemaal goed. Luister je naar het wuivende gras. Kijk je eens naar de paarden. Groet je de fotografen. Het genieten blijft ontbreken. Het plan krijgt vorm: over twee weken begint mijn nieuwe trainster. Nog genoeg tijd voor het volgende seizoen. Nu kan ik nog uitrusten. Dat wil ik graag: ik verheug me op een paar uren rust op de bank. Op geen schema. Op nog geen 4 uur sporten in een week. Of minder. Ook deze week heb ik weer 8,5 uur gesport. Een deel ervan stond me tegen. Dus moet ik even minderen om hernieuwde energie op te doen. Ik haal de 5 kilometer binnen 31 minuten. Niet slecht, maar er ontbreekt iets. Ik ga de plantjes water geven en hobbel naar de AH. Daarna door een korte stortbui naar huis. Morgen ga ik niet. En dinsdag misschien zwemmen. Of niet. Woensdag misschien zwemmen. Of niet. Donderdag weer niks. Vrijdag een beetje. En dan hopelijk zaterdag weer genieten op de startbaan van Lelystad. Dat is voor mij zo goed als niks. Goed!