Dat heb ik gedaan.
Niks.
Op maandag gewerkt en gewandeld, maar het werd steeds meer slaapwandelen, een wolkje in, de grote desintressemist tegemoet.
Dinsdag: Geslapen. Half uurtje lezen en weer in een diepe slaap vallen.
Slapen. Slapen. Slapen. Meer lukte me niet. Van één uur op, twee uur slapen. Hapje eten en dan vallen de ogen weer dicht en haal ik met veel moeite de trap op net voor ik weer in slaap val.
18-20 uur per dag slapen. Na een hele nacht slapen, toch nog intens moe wakker worden.
Twee dagen achter elkaar.
Net lang genoeg wakker zijn om me zorgen te maken of dit wel normaal is en dan weer in slaap vallen.
Teveel gevraagd? Ja. Teveel gevraagd in de wedstrijd? Nee, dat is het niet. Het is een intense, diepgewortelde moeheid die zich de afgelopen maanden mentaal heeft opgebouwd. En fysiek ook. Sinds juni hield 8 september me op de been. Op het werk, verheugend op de volgende training, uitkijkend naar het water of de baan. En nu was het op. Ik moest wel rusten en slapen-slapen-slapen. De moeheid zit tot in mijn vingertoppen en tenen. Ik kan me er alleen maar aan onderwerpen.
Donderdag lees ik al meer dan ik slaap. Ik kan ‘s avonds al een paar uur opblijven.
Vrijdag volgt de intense vermoeidheid pas in de namiddag. Zaterdag ben ik de hele dag op. Ik kom weer tot leven, zie weer uit naar de volgende training (maar dat gaat niet vandaag of morgen gebeuren), kijk weer een beetje rond in het zwembad en met een jaloerse blik op een triatlonnende Vincent en mijn ogen blijven open. Het is weer overgewaaid.
Zondag is er familiedag. Vincent gaat wel fietsen. Ikke niet. De wandeling door de vogeltuin is genoeg voor mij. Ik voel me weer levendig en sterk. Ik had even rust nodig.
Zoveel sportloze dagen achter elkaar heb ik in 2018 niet meegemaakt. En in 2017 gebeurde dat in januari.