Uitslapen. Wakker worden. Opstaan. Gaan hardlopen. Zone 1. “Vincent, ga je mee?” “Ja, natúúrlijk, mama! Hoe ver?” “Kilometer of 6?” (denkt tien seconden na)”OKÉ”
We gaan langzaam aan, tja, dat is zone 1 he. “Mama, je loopt weer te hard, want je horloge piept in mijn oor. Dat is mijn hoogte, zie je.”
“Zal ik je vertellen hoe mijn boek van Marijn en de Dolfijn gaat, mama?” “Goed jongen” Zeg ik en ik denk erbij: dan lopen we in elk geval niet te hard. Het is een spannend verhaal over blauwe gaten, aardbevingen, vriendinnetjes en heksen in de nacht. Het houdt ons zeker drie kilometer bezig. Ik hoeft niks te zeggen en alleen het tempo te drukken tot zone 1.
Fietsers zonder bel roepen hard “TRINGELING” achter ons. “Zo, jullie zijn sportief bezig“, voegen ze ons toe als ze voorbij gaan. “Jullie gaan ook heel goed hoor!” “Fijne kerstdagen!” Er zijn ook veel andere hardlopers. In twee soorten: joggend ingepakt met muts, handschoenen en warme broeken of in korte broek met een fiks tempo.
“Hier hebben we mijn kinderfeest gevierd, maar nu zijn de ruimteschepen weg.” “Ja, schat, gaat het nog qua tempo?” “Ik word nu wel een beetje moe hoor mama, maar ik denk dat we al twee kilometer hebben gerend of niet?” “Ik ga een foto van je maken en dan moet jij een foto van mij maken.” (ik zeg niks over de 4 kilometer)
We lopen rechtdoor bij het Oostvaarderscentrum in plaats van af te slaan. Mijn kleine metgezel babbelt gewoon door en heeft er vertrouwen in dat ik de weg wel weet. Het is modderig en we komen veel wandelaars tegen op deze eerste kerstdag. “Nu mag ik mama!” Wat?? Mama is een vraagteken. “Goedemorgen mensen, fijn kerstfeest!” O, zo! Dat! “Zo doe je dat he mam, dan is iedereen weer blij”
“Vincent, we komen dadelijk op het intervallen pad en dan heb ik een probleem, want ik weet niet of je intervallen wilt lopen, dat je nog iets harder gaat. We kunnen ook gewoon rechtdoor over het fietspad lopen.” “Echt niet! Mag ik dan harder rennen?! Niet te lang toch? Dat doen we!” Hij jubelt er nog net niet bij. Hij sprint voor me uit! Niet normaal! Ik hou hem gewoon niet bij!! “Mama, ik haal je in!” En ook de drie keer daarna wordt mama er finaal uitgelopen. “Maar ik heb alleen nog maar een banaan gegeten en een bekertje water” luidt mijn (zwakke) excuus. “Ik heb maar 1 bolletje op hoor! Met zoet erop, want jullie waren er niet bij, hihi.” “Nog 1 keer versnellen, dan is het pad voorbij” “Ik haal die laatste paal niet meer sneller, mam. Echt niet. Dat kan mijn hart niet.” “Gewoon proberen lieverd, tot de bocht. Je mag op elk moment stoppen als het je niet meer lukt” Dan kan ik jouw een keer bijhouden, hoop ik; maar dat zeg ik niet. Valse hoop. De kleine sprint het hele stuk. Voor me uit. Doorzetter.
We gaan de heuvel op. Er komt een korte-broek hardloper omhoog. “Ik heb harder gerend als mijn mama, goed he” De andere hardloper (categorie jogger) knikt vermoeid. “Fijne kerstdagen meneer“, is alles wat ik er aan toe te voegen heb. Gelukkig heb ik al een rood koppie van de inspanning. We stoppen voor een foto. Even de paarden bewonderen en zo kan het jochie ook op adem komen van de intervallen. Daarna dalen we weer af en pikken we het hardlopen weer op. “Mijn hart kan dat niet, zo snel gaan als ik. Daar moet ik van hoesten, omdat mijn hart dan een stukje draait. Snap je, mam?” “Uh, nee… Je hart is ook een spier en die hebben we met de intervallen getraind. Daarom moet je ook rust nemen, dan wordt die spier sterker.” We snappen elkaar even niet. Gelukkig leidt de hardloper die we tegenkomen ons af. Het is er 1 van de categorie korte broek die met zijn camelback heel ver gaat lopen. “Hoe ver denk jij mama?” “Ik denk zo’n kilometer of twintig.” “Dat red ik nog niet, of wel?!” “Nee, kerel, maar de kilometers die jij nu al hebt gedaan, zijn ongeveer hetzelfde voor jouw formaat.” En we zijn nog niet thuis, maar dat weet ik alleen…
“Gingen we ook over deze brug daarstraks?” “Nee, nu gaan we de andere brug over” Stilte terwijl we omhoog moeten lopen. “Kijk, daar is de meneer die we op de heuvel zagen, zullen we hem inhalen?” “Nee, mam, dat mag niet van je horloge. Die piept.” “Zullen we het trapje afgaan?” “Waarom?” “Omdat dat onverhard is.“…… “Nee, laat maar. Je bent al een beetje moe nu toch?” “Ja, wel een beetje. Maar ik denk dat we ook bijna 5 kilometer hebben gelopen.” Het moment voor mama om wijselijk haar mond te houden. “We gaan wel door het park.” “Nee, ik wil onze straat.” Mama houdt vol en we gaan door het park. “Hoe lang nog?” “De tijd stond ingesteld op 45 minuten en er zijn er 43 van om.” “Nog twee minuten dus.” “Dan speelt er een leuk muziekje.” “Op je horloge?! Dat moet ik horen!” “Aan het einde van het park stoppen we met rennen.” “Ja, graag!”
We lopen langs ons huis, want er is nog een half minuutje over. We dribbelen op en neer tot het muziekje klinkt. Zes komma negenennegentig kilometer. De laatste 10 meter lopen we er in een paar seconden bij. We hebben dus 7 kilometer gerend! Het kereltje schrikt er even van, maar is alweer op adem. De rekoefeningen zijn stom, maar het moet van mama. Over de vijf kilometer hebben we 31 minuten en 37 seconden gedaan. Een verbetering van zijn record met ruim 2 minuten. Nogal moeiteloos gehaald. De ruzie over de douche is al beslecht: Vincent mag eerst. Met een buiging van (de trotse) mama.