Aan de ene kant denk ik: hoe erg kan het zijn als ik nu langer over de halve marathon doe als bij de halve triathlon? Ik bedoel maar… Aan de andere kant: ik moet de halve triatlon toch onder de twee uur kunnen lopen nu? In de trein vind ik het matig spannend. De zenuwen zijn niet verlammend en ik ben gelukkig niet alleen: Naomi reist met me mee. En vele anderen ook. In het Olympisch Stadion moet ik wel even slikken: het is groot en groots. Ik zie PL binnen komen die zijn marathon niet binnen de 3 uur heeft gelopen. We horen het volkslied voor het nieuwe Nederlandse record op de marathon. 2 Uur en 8 minuten: daarin halen velen de halve niet eens…. Het is warm vandaag. Bloedjeheet eigenlijk. Totaal niet mijn weer. Ik ga in een kort hemdje. Niets voor mij. We lopen naar de start en dat is schuifelen. Ik neem afscheid van Naomi, want ik start in groen: het startvak voor een HM tussen de 2uur en 2:10. Naomi start in het langzamere vak. Ik had met haar mee kunnen gaan, maar ik doe toch liever mijn eigen ding. Even uitzoeken waar ik sta.
In het vak komen de zenuwen wel. Snoeihard. Het duurt lang. Ik heb me niet ingesmeerd! Ik moet de bidon achterlaten! Ik moet drinken en een gel nemen op 6, 11 en 16. Ik knoei de spibelt die ik heb geleend meteen vol (sorry M, maar hij kan in de wasmachine). En dan moet ik plassen. Als we richting start lopen duik ik er even tussenuit de dixi in. En dan begint het: 21 kilometer tot het Olympisch Stadion!
Ik schakel mijn horloge om naar mijn hartslag. Ik loop niet op tempo, ik ga de eerste 5/6 km rond een hartslag van 150 zitten. Door de hitte wordt het al snel 152/153, maar ik laat het. Het is druk. Er is veel schaduw. Ik wil tussen de metrolijnen in blijven lopen, maar ik moet steeds uitwijken. En de brug op is helemaal lastig om mijn eigen tempo vast te houden. Ik kijk naar alle supporters. Geweldig. Het is zo gaaf als er zoveel mensen staan aan te moedigen. Ze komen maar voor 1 iemand, die misschien al voorbij is of in een oogwenk langs komt, maar ook als al die anderen zoals ik langslopen, staan ze daar. Studenten met biertjes, oma’s in de tuinstoel, balletjes die flirten: het is leuk om mensen te kijken! Ik hou de schaduw aan. Van de route, van Amsterdam zie ik niet veel. De tijden die voorbij komen liggen keurig strak op 5:40. Dat gaat straks wel verbeteren. Ik krijg niet uitgeteld of dat snel genoeg is. Het lukt me gewoon niet. Ik neem de gel en water netjes aan. Het is druk en onrustig bij de post, maar ik blijf hardlopen.
Er was 1 kippevelmomentje: op een balkon 4 hoog stond een man te zingen. Uit volle borst. Het galmde door de Amsterdamse straat: “You never walk alone” Zuiver en krachtig. Ik vond het geweldig. Het hoort niet bij Amsterdam, maar voor mij voelde het precies zo: geen moment alleen. Toen vond ik het nog niet vervelend….
Op het industrieterrein merk ik dat ik bijna geniet van de ruimte. Ik neem de zon erbij. De hartslag gaat omhoog tot 160-165, maar dat kan prima. Het tempo kan ook omhoog. Al is dat lastiger, want dan moet je meer opletten waar je loopt, wie er voor je loopt. Of links van je. Rechts naast je. En als je uitwijkt: ook nog achter je. Er is minder publiek, maar ik stoor me daar niet aan. Ik neem keurig de volgende gel. Ik voel me in orde en heb alles onder controle. Alleen die rekensom…. Nu ik richting de 5:30 ga, hoe tel ik dan uit hoe lang ik er over doe?! Ik kom er niet uit. Elke keer vraagt iemand anders aandacht. Links, rechts, voor en achter. Mijn rechtermiddelteen wil ook aandacht. Ik voel hem niet meer. De nieuwe sok is dus niet het beste idee. Stom. Maar ik doe het er mee.
We gaan de stad weer in. Ik denk iemand te herkennen op de fiets en wat zou dat gaaf zijn! Ik kan er even op teren en sla de waterpost over. Het is me te druk, ik wil mijn tempo vasthouden. Over 2 kilometer neem ik weer een gel. We zijn al over de helft. Ik merk dat ik in drieën tel: 7, 14 en 21 kilometer. Weerwaterrondjes. Dat is grappig om te ontdekken! Ik zie wel even op tegen de kilometers rond de 12/13, toen het Weerwater bijna te zwaar werd, maar hier in Amsterdam blijft de downfall uit. Ik schrik wel een beetje van mensen die bezwijken. Neervallen. Echt! Ziekenauto erbij en totaal versufte mensen. Confronterend. Heel soms popt de gedachte op dat dit gekkenwerk is, zo kort na de halve triatlon. Maar mijn lijf zal het wel kunnen. Hier en daar moet ik gniffelen om een shirtje met een leuke tekst: “waar is die finish?” “ik loop, dus ik ben…hier pas….” Mijn teen is weer aanwezig. De klem is er af blijkbaar. De variëteit aan talen is verbluffend. Ik hoor ongelooflijk veel: Duits, Grieks, Spaans, Engels; of volkomen onherkenbaar. Nederlands lijkt in de minderheid. 1 Keer zie ik iemand die ik echt ken, zij herkent mij niet, want degene waar ze voor gekomen is, rent vlak achter mij. Ik verbaas me over de oversteekplaatsen: dat is echt wijs georganiseerd! We gaan de echte krappe stad weer in. Ik heb geen flauw idee waar ik blijf. Ik herken soms een sprankje: het Tropenmuseum (past goed bij deze tropische dag), een stukje centrum, het Heinekenmuseum. Maar aan elkaar knopen of iets plaatsen in Amsterdam lukt me niet.
Ik merk dat ik een post en water heb gemist. Dus ik moet stoppen bij de 16km. De laatste gel zit erin. Het is druk. Te druk. Ik moet stoppen, even een paar tellen wachten. Drinken. Water over me heen gooien. Terug op de route komen. Kost ook een paar tellen. Al met al houdt het op. Teveel op. Na alles onder de 6 minuten te hebben gelopen, kom ik er nu opeens boven uit. Dat verlies zal te groot blijken.
Op 18 kilometer schakel ik over van de hartslag naar de tijd. Het moet kunnen binnen de twee uur. Zo snel kan ik nog wel tellen. Aanzetten is wel nodig nu. Ik moet nog 3 kilometer in 5:30 eruit halen. Het kan. Ik voel dat het erin zit. Ik ben bereid diep te gaan. Ik weet dat ik dat ook kan. Maar de wegen zijn te smal. Of te vol. Of allebei. Ik loop te dicht op de hekken. Ik moet om mensen heen. Stoepjes op en af. Zit ik net lekker in het ritme, wandelt er weer iemand. Voor mijn neus. Of een hele groep die jogt waar je omheen moet. Ik wil oogkleppen op en een leeg stuk voor me. Links lopen met achter een groep snelle lopers aan. Ik heb geen moeite met tunneltjes op of af. Ik heb moeite met teveel zielen om mij heen. Het Vondelpark. Leuk en aardig dat ik nu voor het eerst door het Vondelpark ren, maar ik wil en kan tempo maken. Volgens mijn lijf dan. De realiteit is anders: door de drukte lukt het niet het onderste uit mijn kannetje te trekken. Ik wil het, maar het is te druk. Achteraf bedacht ik pas dat ook de langzamere marathonlopers erbij komen en dat die best mogen vertragen, maar daardoor is het te vol. Ik doe mijn best, red het aardig, maar het is niet genoeg. De laatste straat is overvol. De tempoverschillen zijn veel te groot. En de uitvallers zijn te talrijk om je niet raken.
Na 2 uur loop ik het Olympisch Stadion in. Nu haal ik het niet meer onder de twee uur. Sneller dan de halve triatlon wordt het zeker. Ik pak mijn telefoon en maak foto’s en film zelfs. Ik geniet er niet echt van: het is gewoon te druk. Ik kan nog flink doorlopen, maar dit is mij zo anoniem, zo druk, zo dodelijk veel. Zoveel helden… Teveel helden. Ieder op zijn eigen manier hoor, maar niet met duizenden tegelijk, dat geloof ik niet! Twee uur en anderhalve minuut. Ik ben tevreden, want ik heb het goed gedaan: gecontroleerd en verstandig. Maar Amsterdam is mij te druk.
Ik ga lang aan het wachten op Naomi. In de zon. Ik bel even met thuis. Ik ga niet zitten. Maar ik koel wel af. Het is me echt te vol zo. Ik was al ooit in het Olympisch Stadion en toen vond ik het genieten. Toen was het niet zo mutjevol als nu. Naomi wil ook even uitrusten en ook het stadion verlaten gaat op laag tempo. Ik ben vermoeid, maar niet stuk. Dat is ook altijd zo: ik herstel supersnel. En ik vind het toch jammer dat ik niet onder de twee uur heb gedaan wat ik moest doen. Ik haal met Naomi’s man de tassen op. Laat effecten mijn medaille graveren en dan ga ik naar huis.
Het is vol in de metro en op het station moet ik heel lang wachten op een vertraagde trein. Ik heb trek. Vreet alle koekjes op. Zit in de verkeerde trein! Ik mis de overstap, laat ik het zo zeggen. En ik heb me een beetje omgekleed op het station (mijn bovenkleding), maar ik zit nog in renbroek. Thuis eten we eerst. Het was een lange dag. Te onrustig voor mij. Met een half doel half gehaald. Ja, ik kan met minder zenuwen een halve marathon lopen. Ja, ik kan dat doen zonder me stuk te trainen. Ja, ik kan dat prima indelen. Ja, ik kan het tempo aan. Maar nee, ik ben minder snel als ik van mezelf gedacht had. Nee, ik vond het niet geweldig. Nee, het was mij veel en veel te druk. Nee, het was mijn weer niet. Nee, het was mijn (beste) tijd niet. Maar ja, ik heb een medaille. Die is gegraveerd. Al staat er enkel een (teleurstellende?) tijd op, die niets zegt over wat ik heb gepresteerd: een maand na de halve triatlon gewoon weer een halve marathon kunnen lopen! Your Body Can Stand Almost Everything, It’s Your Mind You Have To Convince…. Rob zei gister nog: ‘raar hoor, nog niet eens zo lang geleden zou je flink trainen voor een halve marathon en nu doe je het er een beetje bij.’ Zo voelt het precies! Maar dat is het ook júíst: ik doe het wel! Kleine heldendaden.
En ik voel nog twee dagen dat ook ik spierpijn kan hebben. Wat doet dat zeer zeg! Ik heb zelden spierpijn. Omdat ik meteen na de race mijn spieren goed verzorg. Dat heb ik nagelaten. Ik heb me niet meer ingespannen als bij de marathon of de halve triathlon, maar ik heb veel te laat omgekleed en gedoucht. Links heb ik meer spierpijn dan rechts. Omdat ik zo zelden spierpijn heb, baart het me zorgen. Maar het gaat over. De medaille zit in mijn tas. Dus een beetje trots ben ik toch op!
15 oktober: De halve marathon in Amsterdam – out of the blue(s)
Posted under Uncategorized
Comments Off on 15 oktober: De halve marathon in Amsterdam – out of the blue(s)
Comments Off on 15 oktober: De halve marathon in Amsterdam – out of the blue(s)